-
1 baisser
baisser [beesee]1 dalen ⇒ zakken, verminderen, afnemen♦voorbeelden:les jours baissent • de dagen worden korterla mer baisse • het wordt eble vin a baissé • de wijn is goedkoper gewordenbaisser de 10% • dalen met 10%II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 neerlaten ⇒ naar beneden laten, laten zakken♦voorbeelden:baisser la tête • het hoofd buigenbaisser la vitre • het raampje naar beneden draaienbaisser les yeux • de ogen neerslaanfaire baisser les yeux à qn. • iemand beschaamd doen staan→ ton♦voorbeelden:1. v1) dalen, verminderen2) laten zakken3) verlagen4) zachter afstellen [radio]2. se baisserv -
2 les jours baissent
les jours baissent -
3 abnehmen
abnehmenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 afnemen, verminderen ⇒ dalen, slinken♦voorbeelden:an Kräften abnehmen • in kracht afnemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegnemen ⇒ verwijderen, afhalen2 afnemen, uit handen nemen3 controleren, inspecteren, keuren4 ont-, afnemen6 afnemen, kopiëren ⇒ nemen, maken♦voorbeelden:jemandem ein Bein abnehmen • iemand een been afzettenjemandem einen Weg abnehmen • voor iemand anders een boodschap doen〈 informeel〉 die Geschichte wird dir niemand abnehmen! • dat verhaal zal niemand geloven! -
4 die Tage nehmen ab
-
5 verkorten
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 een boek verkorten • condense/abridge a book -
6 korten
1 [korter worden] shorten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [met betrekking tot betalingen] cut (back)3 [met betrekking tot de tijd] shorten♦voorbeelden:korten op de uitkeringen • cut back on social security3 hij kortte de tijd met lezen • he passed the time/whiled away the hours by reading -
7 draw in
draw in -
8 close in
-
9 décroître
décroître [deekrwaatr]〈 werkwoord〉1 verminderen ⇒ dalen, afnemenv1) verminderen, afnemen2) dalen [waterstand] -
10 afnemen
1 [van een plaats verwijderen] enlever (de qc., à qn.)2 [van het hoofd nemen] enlever (de)3 [wegnemen] prendre (à)4 [ontdoen van wat er op ligt, staat] enlever (de); 〈 afruimen〉 débarrasser; 〈 schoonmaken〉 nettoyer5 [afpakken] prendre (qc. à qn.)6 [laten afleggen] faire passer (qc. à qn.)7 [kopen] acheter à♦voorbeelden:iemand een last afnemen • débarrasser qn. d'un fardeau3 iemand bloed afnemen • faire une prise de sang à qn.met zeep afnemen • laver au savon→ link=biecht biecht5 iemand zijn beurs afnemen • délester qn. de sa bourseeen kind een mes afnemen • retirer un couteau à un enfant6 een gelofte afnemen • faire prêter serment à qn.(iemand) een verhoor afnemen • faire subir un interrogatoire (à qn.)1 [verminderen] diminuer2 [korter, kleiner worden] raccourcir♦voorbeelden:de koorts neemt af • la fièvre tombeafnemend tij • marée descendante
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский